Op haar kamer had Elda zich teruggetrokken in de geheime nis. De nis was niet echt geheim, het was simpelweg een uitham in de muur, weggestopt in een hoek achter een kast, groot en diep genoeg om gehurkt in te zitten.
Elda had de nis ontdekt toen ze hier nog niet zo lang was. De dag was toen zo overweldigend geweest dat ze zich in haar kamer had verstopt, op deze plek. Door de vreemde hoek van de kamer, en hoe de kast er voor stond, was hij bijna volledig aan het zicht onttrokken, tenzij je er bijna recht voor stond. Toen juffrouw Merinda haar die dag zocht was ze niet ver genoeg de kamer in gelopen, en had gedacht dat Elda ergens anders was. Ze was toen tien jaar geweest. Sindsdien was er een jaar en een half voorbij gegaan. Ze herinnerde zich dat ze zowel haar elfde als haar twaalfde verjaardag grotendeels in de schuilplek had doorgebracht. In de tussentijd had ze de kast verschoven, zodat deze het zicht op de nis nog meer blokkeerde. Na al die tijd was het nog steeds de plek waar ze naartoe ging als ze wilde vluchten voor juffrouw Merinda of andere verplichtingen.
Daar zat ze nu. De opening in de muur scheen haar niet meer zo ruim toe als hij toen had gedaan. Ze had haar knieën opgetrokken, en de zijmuur duwde in haar rug. Stilletjes rolden de tranen over haar wangen.
Juffrouw Merinda had iets geweten, Elda wist het zeker. Bijna was de juffrouw zo ver dat ze iets wilde vertellen, toen moest Elda haar uitdagen. De juffrouw had het haar verteld als Elda meer geduld had gehad.
Geduld.
Elda veegde een traan van haar wang. Daarna sloeg ze haar armen om haar benen en leunde met haar kin op haar knieën,
Al bijna een week werd ze behandeld als een vreemdeling. Een geest. Elda had er in het begin niet veel van gedacht. De hofleden hadden het vaak druk, en ze vermoedde dat er een feest of evenement aan kwam dat hun aandacht vereiste. Toen er geen nieuws over een dergelijke gebeurtenis de ronde deed had Elda een onprettig gevoel gekregen. Als ze niet met voorbereidingen bezig waren, waarom deden ze dan zo tegen haar? Had zij iets gedaan waardoor de anderen haar zo behandelde?
Nee, zij had niets gedaan. Dat werd haar al snel duidelijk. Toen het voor de derde keer voorkwam dat een gesprek tussen dienstmeiden of hofleden stilviel zodra Elda binnenkwam, waarna ze Elda begroetten met een doffe glimlach, wist ze genoeg. Ze hadden het ergens over, en ze wilden niet dat Elda er iets van opstak. De hofmeisjes waren nog veel erger, die probeerden het niet eens te verbergen. Toen ze laatst in de tuin liepen hoorde Elda ze fluisteren. Ze kon duidelijk naam horen en toen ze er wat van zei keken de andere meisjes haar met een opgetrokken wenkbrauw aan, waarna ze weer verder fluisterden. Toen Elda probeerde te horen wat de anderen zeiden, reageerden de meisjes fel. “Daar kom je vanzelf achter!” hadden ze naar haar geroepen.
Geduld?
Ze had genoeg geduld gehad! Misschien dat ze zichzelf in het begin nog kon wijsmaken dat het vanzelf over zou gaan, maar nu niet meer. Het was nu niet alleen meer het personeel, niet meer alleen de hofmeisjes. Zelfs haar juffrouw begon haar nu anders te behandelen.
Elda balde haar handen tot vuisten. Ze had er genoeg van. Als niemand van plan was haar te vertellen wat er aan de hand was, zou ze het zelf maar moeten achterhalen.
Ze wilde net opstaan toen de deur van haar kamer openging. Ze hield haar adem in en maakte geen enkel geluid.
“Elda?”
Het was de stem van juffrouw Merinda. Vanuit de nis kon Elda voetstappen de kamer in horen komen. De hakken klakten om de stenen plavuizen. “Elda, m’n kind, ben je hier? Ik wilde mijn excuses aanbieden voor zonet."
Excuses? Er moest werkelijk iets heel vreemds aan de hand zijn als de juffrouw excuses aanbood aan Elda. Ze bleef stil in de nis zitten en verroerde zich niet.
Een moment bleef het stil in de kamer. Toen klonk het geluid van voetstappen die de kamer verlieten. “Och, waar kan dat kind toch zijn?” hoorde Elda de juffrouw hardop zeggen voordat de deur werd gesloten.
Nog een tijdje zat Elda daar in stilte. Toen ze zich er van verzekerd had dat de juffrouw niet terug zou komen, kwam ze uit de nis. Met haar handen streek ze de kreukels uit haar jurk. Ze had zich lang genoeg verstopt en van de domme gehouden. Het was tijd dat ze in actie kwam, en ze wist precies waar ze zou beginnen.
De kasteeltuin lag achter Caer Twyrif. Het was gelegen op het spitse uiteinde van de klif waarop het kasteel was gebouwd, en keek uit over de twee rivieren die de stad als een natuurlijke gracht omarmden. Langs het noorden van de tuin kwamen de rivieren samen en stroomde van daar verder als de machtige Dhur. Een lage muur met borstwering en op elke hoek een smalle wachtpost, omheinde de tuin. Achter de borstwering was een afgrond van twintig meter van muur en klif, met aan de bodem het kolkende water van de rivieren.
De tuin zelf bestond uit fijn gemanicuurde heggen en rijen bomen. Tussen de bomen waren zorgvuldig samengestelde perkjes van afwisselend bloemen en kruiden. Die waren zo opgesteld dat hun geuren een aangenaam aroma creëerden. Vanaf elke zijde van de tuin liep een pad naar het midden en waar de paden samenkwamen stond een grote fontein. Helder water kletterde op het oude, witte steen. Van boven de fontein keek een gekroonde figuur neer op de bezoekers. Elda had er verhalen over gehoord, het zou de eerste koning van Arnallan zijn geweest. Zoals Elda er nu naar keek, kon ze zich dat moeilijk voorstellen. De koning zag er erg gewoon uit. Als hij geen kroon had, zou je nauwelijks zien dat het een bijzonder figuur moest afbeelden.
Een frisse wind woei door de tuin, en droeg het geluid van de kolkende rivier met zich mee. Het creëerde een rustgevende ambiance.
Elda volgde het pad naar het midden van de tuin. Ze verwachtte daar de hofmeisjes te treffen, en toen ze de fontein naderde merkte ze dat ze gelijk had. Een schelle stem weerklonk door de tuin.
Daar stonden ze. Caelin, de langste van het stel, zat op de rand van de fontein, terwijl ze haar blonde krullen om haar vinger wond. Ze was niet de oudste, maar ze was het nichtje van de hertog, en daarom lieten de anderen haar de baas spelen. Haar helderblauwe ogen keken neer op de anderen en hadden Elda nog niet opgemerkt. Om haar heen stonden nog twee andere meisjes. Er was Rowenne, met haar droevige, bruine ogen die alles zagen. Elda twijfelde er niet aan dat Rowenne haar wél had gezien. Rowenne was de dochter van de commandant van de Gouden Bascinetten. Ze droeg lange zwarte vlechten, opgestoken boven haar hoofd, maar Elda wist dat het haar van Rowenne bijna tot haar billen reikte als ze het los had. Ysalde was het kleinste van de meisjes, maar daarmee niet minder aanwezig. Ze was de dochter van een graaf, dacht Elda, maar ze wist er eigenlijk niet veel van. Door de luide stem van Ysalde kon Elda haar al van ver horen aankomen en het was haar stem die Elda hoorde toen ze de meisjes naderde.
“Ysa, stil,” siste Rowenne tegen Ysalde toen Elda dichterbij kwam.
“Maar wil je dan niet horen wat ik te zeggen heb? Je vroeg er zelf naar. Au! Waarom sla je me?” Rowenne had Ysalde een harde duw gegeven om haar te waarschuwen, maar het kleine meisje had niets door.
“Ik denk dat Rowenne niet meer geinteresseerd is,” zei Elda, waarmee ze nu ook aan Caelin en Ysalde liet blijken dat ze er was. Ze glimlachte zo vriendelijk mogelijk naar de meisjes, terwijl ze met haar handen friemelde.
Nu hadden alle meisjes hun blik op Elda gericht. Hun gezichtsuitdrukking varieerde van een frons naar een opgetrokken wenkbrauw. Geen van de meisjes glimlachte terug.
“Waarom ben je hier?” vroeg Caelin met weinig warmte. “Ik dacht dat je instructie had van juffrouw Merinda.”
“De instructie was afgelopen,” loog Elda. “Ik dacht dat we misschien samen konden praten.” Elda was nauwelijks klaar met haar zin, of Ysalde reageerde luid.
“Waarover zou je willen praten?”
“Niets bijzonders,” zei Elda, nog steeds glimlachend, hoewel de glimlach minder overtuigend voelde. “Ik botste vanmorgen tegen twee dienstmeiden op. Volgens mij waren ze aan het roddelen. Willen jullie weten wat ze zeiden?”
“Wat zeiden ze?” vroeg Ysalde gretig. De blik in haar ogen werd al zachter. Er was niet veel meer dan een roddel of gerucht nodig om haar aandacht te trekken, wist Elda.
“Dat weet ze zelf niet eens,” zei Rowenne zacht. Haar donkere ogen kijken Elda doordringend aan. Een intense blik, die Elda het gevoel gaf dat het meisje al haar gedachten kon zien. “Daarom is ze hier,” ging Rowenne verder. “Ze wil vertellen wat ze heeft gehoord en hoopt dat wij haar daarna uitleggen wat het betekent.”
“Dat is niet waar!” riep Elda. Hoe kon Rowenne nou weten wat ze van plan was? Ze haalde diep adem en wendde zich daarna tot Caelin. “Dan is helemaal niet mijn bedoeling,” ging ze op rustige toon verder, en ze probeerde zo vrolijk mogelijk te klinken. “Ik weet dat jullie het leuk vinden om zulke dingen te weten, en ik wilde gewoon met jullie delen wat ik had gehoord.”
“Al goed,” zei Caelin met half geloken ogen. “Vertel ons maar wat de dienstmeiden zeiden. Maar vertel ons eerst iets anders.” De blik van Caelin veranderde, er kwam een gemene twinkeling in haar ogen. “Ik hoorde dat je huilend de leskamer uit kwam rennen. Wat is er daar gebeurd?”
Elda voelde haar maag samenknijpen. Ze wilde de meisjes helemaal niet vertellen wat er tussen haar en juffrouw Merinda was gebeurd. Hoe ze van wanhoop boos was geworden en naar haar kamer was gestormd.
“Ik denk niet dat jullie het interessant zullen vinden,” besloot ze te antwoorden.
“Dat zullen wij zelf wel beoordelen,” antwoordde Caelin. “Vertel op. Anders hoeven we de rest ook niet te horen.”
De drie meisjes stonden nu tegenover Elda, en keken haar allemaal verwachtingsvol aan. Ze wilde het niet vertellen, maar als ze haar mond hield zouden de meisjes niets loslaten.
“Juffrouw Merinda was te streng en ze deed gemeen tegen me,” mompelde Elda.
“Wat zeg je, Elda? Ik versta je niet,” zei Caelin spottend.
“Dat komt omdat ze geen fatsoenlijk Arnisch spreekt,” snerpte Ysalde.
Wat een stomme opmerking van Ysalde. Al sinds Elda hier was deed ze zó haar best om op de juiste manier te spreken. Het Arnische dialect was vol melodieuze klanken. Haar eigen dialect, Daradaals, klonk veel harder. Hoezeer ze ook haar best deed, haar afkomst was altijd te horen.
“Jullie hebben me wel gehoord,” zei Elda kordaat. “En ik heb nu verteld wat jullie wilden weten. Willen jullie nu horen wat de dienstmeiden zeiden, of gaan jullie mij alleen maar beledigende opmerkingen toe slingeren?
“Wat zeg je, ik versta je niet,” kermde Ysalde. Caelin wierp haar een blik toe, haar ogen schoten vuur. Ysalde deed geschrokken een stap naar achteren. Rowenne, die zich op de achtergrond had gehouden, keek Ysalde hoofdschuddend aan.
“Nou, vertel op. Wat heb je voor spannends gehoord?”
Elda slikte. In feite had ze niet veel gehoord. Ze wist dat ze het zou moeten aandikken, om de meisjes tevreden te stellen. Als ze het maar spannend genoeg zou maken, konden ze niet anders dan toehappen, en daarna zouden ze Elda vertellen wat ze wisten. Of tenminste, dat was het plan.
“Ik liep dus op de gang,” begon Elda, “en er kwamen twee dames aan. Ze waren zo druk in gesprek dat ze mij niet opmerkten. Ik kon horen waar ze het over hadden. ‘Zou hij dat echt doen?’ vroeg de ene dame. Ze hadden het over de hertog.”
“Hoe weet je dat ze het over de hertog hadden?” viel Rowenne haar in de rede.
“Iedereen heeft het over de hertog sinds bekend is dat hij terug komt,” antwoordde Elda direct, zelf verbaasd van haar snelle leugen. Ze had enkel vermoed dat het over de hertog ging. Vastberaden ging ze verder, voordat de meisjes meer vragen konden stellen.
“De tweede dame reageerde daarop en zei dat ze het zeker wist omdat ze het zelf had gehoord. Ik weet niet van wie, maar dat doet er niet toe. Daarna ging ze verder en zei dat ze—,” Elda twijfelde een moment over hoe ze dit gedeelte het beste kon brengen. Ze voelde een rilling over haar rug lopen, maar negeerde die. “Ze had gehoord wat hij met haar van plan was. Niet met de dame, maar over de persoon waar ze het over hadden.”
“De hertog?” vroeg Ysalde verbaasd?
“De hertog is toch geen zij,” snauwde Rowenne geïrriteerd.
Caelin wierp hen een boze blik toe. “Laat haar verder praten!” siste ze.
Mooi, dacht Elda bij zichzelf, blijkbaar heb ik hun aandacht. Met een tevreden glimlach ging ze verder. “De hertog is dus iets met iemand van plan.”
“Met wie dan?” riep Ysalde wanhopig. Caelin gaf haar een duw.
“Dat… dat weet ik niet.” zei Elda. “Toen ze me zagen zwegen ze, en daarna heb ik niets meer gehoord.”
Ysalde keek teleurgesteld, terwijl het gezicht van Rowenne onbewogen bleef. Caelin glimlachte speels.
“Ik weet het wel,” zei ze.
Elda en de andere twee meisjes keken haar allemaal tegelijk aan. Een ongemakkelijk gevoel kwam opzetten in Elda haar maag. Zachtjes, bijna fluisterend vroeg ze: “Wie dan?”
“Heb je dat niet door?” Elda haar maag kromp bij die woorden samen. “Ze hadden het over jou.” De glimlach van Caelin scheen Elda nu niet meer speels toe. Hij was vals. Gemeen.
“Maar,” begon Elda stotterend. “Maar waarom dan? Wat is de hertog van plan?”
“Daar kom je snel genoeg achter,” zei Caelin, waarna ze hardop lachte. De andere meisjes deden mee.
“Als jullie het weten, moeten jullie het mij vertellen!” riep Elda hard, en stampte met haar voet op de grond.
“Al zou ik het willen,” zei Caelin, terwijl ze Elda indringend aankeek, “dan zou het niet mogen. Het is me verboden er over te spreken.”
Elda wilde protesteren, maar de meisjes liepen al lachend weg. Ze bleef daar achter, in de kasteeltuin. Ze kon zich amper bewegen en stond daar nog lang. Wat was de hertog met haar van plan?